door Henk Jansen
Tot hun deportatie woonden ze in Bathmen op Dorp 43, nu Dorpstraat 4:
naam | geboren te | datum | overleden te | datum |
David Polak | Bathmen | 03-01-1882 | Sobibor | 14-05-1943 |
Wilhelmina (Mien) Polak-Frankenhuis | Almelo | 04-04-1895 | Sobibor | 14-05-1943 |
Joods leven in Bathmen behelst eigenlijk altijd de Polak’s.
Al van voor 1813 heeft de familie zijn bestaan in het dorp, zoals uit documenten blijkt. In 1813 gaat er een brief van de schout (later burgemeester) Jan Pakkert naar de Gouverneur in Zwolle met betrekking tot het aantal Israëlieten in de gemeente. Op dat moment woont er één joods gezin in Bathmen. Het is Godschalk Steannen met zijn vrouw Leentjen Salamons en hun vijf kinderen, variërend in leeftijd van anderhalf tot acht jaar. Bovendien wonen bij hen in huis nog drie joodse mannen: één daarvan is de eerste Polak die in het dorp woont: Jozeph Polak. Na enige tijd komt ook zijn elf jaar oudere broer vanuit Warschau naar Bathmen. Deze David trouwt met Janna Alleman. Twee kinderen uit dit huwelijk blijven in Bathmen wonen: Lasarus en Abraham.
Lasarus trouwt met Martina Vos uit Raalte. Uit dit huwelijk wordt op 12 juni 1878 Jacob Levie geboren en David op 3 januari 1882.
Jacob en David kopen samen het pand Dorp 43 (huidige Dorpsstraat 2, het pand is er niet meer) en starten gezamenlijk de firma Gebroeders Polak. Ze handelen in meubels, fournituren, manufacturen enz..
David is op 23 februari 1917 getrouwd met Wilhelmina (Mien) Frankenhuis (geboren 4 april 1895) uit Almelo. In 1918, op 6 januari wordt Lion geboren en op 23 april 1919 komt Helena Martina (Leny) ter wereld. Op de foto rechts zijn David en Mien 12,5 jaar getrouwd, datum 23 augustus 1929.
De Polak’s zijn totaal opgenomen in de bathmense samenleving.
Zo is David een gewaardeerd (bestuurs)lid van muziekvereniging Orpheus en is hij benoemd in het feestcomité ter ere van het jubileum van dokter Mulder in 1905.
Omgekeerd voelt de familie Polak zich ook volkomen thuis in Bathmen.
Eigenlijk meer Bathmens dan joods. Zo nu en dan wordt de synagoge (sjoel) in Deventer bezocht, maar streng in de leer is de familie niet.
Wel wordt er een koosjere huishouding gevoerd omdat men anders de familie Frankenhuis –zij zijn wat orthodoxer- niet kunnen ontvangen.
Het zich meer Bathmens dan joods voelen blijkt ook wel uit bijgaande foto links van Palmpasen uit 1924 met Leny (in het midden) en Lion (linksachter) die mee doen met de Palmpasen optocht.
De winkel van Polak is een begrip in Bathmen en omgeving. De klanten kunnen er terecht voor stoffen, fournituren, meubelen, huisraad, serviezen, tapijten, kinderwagens, herenkostuums en damesjassen. Naast de winkel wordt er ook gevent door David en Jacob. Ze gaan met paard en wagen de boer op met verbruiksartikelen voor huishouden en boerderij. De ene week gaat David, de andere week is Jacob aan de beurt. Op de foto rechts staan Jaap en David Polak met het paard.
De familie Polak is gastvrij. Zo hebben ze langdurig een meisje uit Litouwen in de kost. Het gaat om Fanny Tauben. Nadat ze weer is vertrokken naar Litouwen stuurt Mien nog regelmatig pakketjes naar het kind. Op de foto hieronder zit Fanny links bij het gezin.
Jeugdherberg “De Kleine Haar” tusssen Bathmen en Gorssel huisvest in de periode van 1938 tot 1941 veel joodse jongeren. Het zijn in hoofdzaak vluchtelingen uit Duitsland, maar ook uit Oostenrijk en Hongarije. Een aantal van de jongeren heeft werk bij boeren in de omgeving. Mogelijk dat David Polak bij zijn rondgang langs de boeren jongelui van deze groep heeft ontmoet. Het past helemaal in het karakter van moeder Wilhelmina (Mien) om deze jongens zo nu en dan met één of twee personen uit te nodigen om bij hen in Bathmen te komen eten. Dit gebeurt voorafgaand aan de Sabbat; op vrijdagavond dus. “We moeten die jongens een fijne vrijdagavond schenken” zo heeft ze vaak gezegd. Van deze jongeren hoort de familie Polak verontrustende berichten omtrent de maatregelen tegen joden in de door hen ontvluchte landen.
Behalve deze vluchtelingen is er nog een andere informatiebron voor de Polak’s. Een zus van moeder Mien woont in Duitsland. Van haar komen zorgelijke berichten. Het wordt wel duidelijk dat het voor joden absoluut niet pluis is bij onze oosterburen.
In deze periode hoort David in Bathmen vertellen dat bij De Oude Molen een gevluchte joodse man zou zijn. David fietst terstond naar de opgegeven locatie en ontmoet daar inderdaad de Duitse vluchteling. Hij nodigt hem uit voor de maaltijd en een overnachting Later ontvangt de familie Polak een brief uit Amerika van deze gevluchte Duitser. Hij is de dans ontsprongen.
David en Mien wordt het steeds duidelijker dat het niet goed kan gaan. Er komen steeds meer anti-joodse maatregelen. Sluiting van de winkel, het dragen van de ster, de vele verboden enzovoort. “Dit wordt steeds erger”, merkt David op. Bezorgde vrienden en kennissen signaleren dit ook. Aan de familie Elferink heeft de familie Polak bijzonder goede buren. Zij zorgen er onder andere voor dat de familie Polak via hen van melk wordt voorzien op het moment dat joden niet meer bij niet-joodse winkels mogen kopen.
Dominee Wagner adviseert David onder te duiken met zijn gezin. Hij biedt zelfs onderdak in de pastorie aan, bijna naast het pand van Polak. Van meerdere kanten worden onderduikadressen aangeboden. David weigert op vriendelijke, maar besliste toon.
Dan komt de oproep voor de Polak’s zich te melden in Vught.
Het is 9 april 1943 als de autobus uit Holten, waarin reeds de Holtense joden zitten, door Bathmen rijdt. Een aantal naasten komen vlak voor vertrek nog afscheid nemen. Het zijn o.a. de familie Volkers, de buren en Aaltje Stegeman. De reis gaat met de bus naar Deventer, vervolgens per trein naar Vught. David en Mien gaan met één van de eerste transporten vanuit Vught via Westerbork naar Sobibor. Hier worden ze direct na aankomst vergast. Het is 14 mei 1943.