door Willeam Ouwendorp (achterneef van Leendert de Visser)
Op het Intranet van de politie werd in 2021 de oproep gedaan om politieverhalen uit de familie met betrekking tot de Tweede Wereldoorlog te delen. Naar aanleiding van deze oproep is onderstaand verhaal opgetekend.
Leendert de Visser, foto links (1910 - 1985) was tijdens de Tweede Wereldoorlog politieagent in Zwolle. In de familie is bekend dat hij in de oorlog als politieagent ‘iets goeds’ heeft gedaan. Naar aanleiding van de oproep op Intranet is telefonisch contact geweest met zijn nog enig levende dochter Ria de Visser. Op basis van het gesprek met haar kon onderstaande verhaal opgetekend worden.
In Zwolle zat de Joodse weduwe Rozette Leefsma-Elzas (geboren 1887) ondergedoken. Haar man L.B. Leefsma (koopman en wijnhandelaar) was in 1932 overleden. Gedurende hun 15 jarig huwelijk kregen ze drie dochters en een zoon.
Rozette (op foto rechts) had, zo wordt gezegd, geen gemakkelijk karakter en had kennelijk problemen veroorzaakt op haar onderduikadres. Daarom wilden men haar kwijt. Niemand bleek echter bereid haar een onderduikadres te verschaffen. Omdat het verzet van haar af wilde, is ze op een dag in 1943 in het water gedumpt. Zelf beweerde ze altijd dat men haar bewust wilde verdrinken. Juist op dat moment kwam agent Leen de Visser met een collega langs en Rozette werd door de politie uit het water gered. Agent De Visser nam haar, na haar verhaal gehoord te hebben, mee naar huis. Rozette heeft ongeveer twee jaar lang bij hem en zijn vrouw E.B. de Visser-Breetveld ondergedoken gezeten. Overdag zat Rozette op zolder omdat het echtpaar een dochtertje had; Ineke (geboren 1941). Men was bang dat zij als tweejarige peuter in haar onschuld iets verraden zou. ‘s Avonds - wanneer de kleine Ineke op bed lag - mocht Rozette in de huiskamer komen zitten.
Een paar maanden voor de bevrijding werd er een razzia gehouden. De Duitsers probeerden via de achterdeur het huis van De Visser binnen te komen. De Visser liep met zijn politiepapieren in de hand naar de deur toe en heeft zoiets geroepen als: “Opgedonderd, weg uit mijn tuin, hier Kriminalpolizei. Sind Sie verrückt Mensch?” De Duitsers dropen af want ze hadden ontzag voor papieren met stempels en ontzag voor mensen met een grotere mond dan ze zelf hadden. Na een half uur werd het sein veilig gegeven en kwam Rozette weer uit haar schuilplaats: een kast naast de keukendeur. Ze kroop er uit en zei heel rustig: “Als ze mij hadden gevonden, hadden ze jou ook opgepakt.”
Na de razzia hoorde agent De Visser – via het politiebureau - dat de onderduikster onmiddellijk weg moest. Iemand had De Visser verraden en de Duitsers zouden binnenkort terug komen. Via de politie werd een nieuw onderduikadres in Deventer geregeld.
’s Morgens vroeg is De Visser met Rozette in een handkar op pad gegaan. Zij lag op de kar, verstopt onder allemaal oude kleden en lompen. De Visser is richting de IJsselbrug gegaan om via die route naar Deventer te lopen. Andere wegen waren nog gevaarlijker omdat daar meer gecontroleerd werd.
Aangekomen bij de IJsselbrug bleken daar echter allemaal Duitsers te staan. De Visser dacht ‘nu ben ik er bij en pakken ze me’. De Duitsers vroegen wat hij in die kar had, keken onder de dekens en zagen Rozette. Op van de zenuwen schreeuwde De Visser: “Ze is krank, ze is ziek! Opgeduveld nou.” In die tijd was men erg bang voor TBC dus kennelijk hadden ze geen zin om precies uit te zoeken wie er nu in die kar lag. Het bluffen en schreeuwen – wat hem eerder ook gered had - deed De Visser eigenlijk van spanning en angst zo vertelde hij later aan zijn kinderen. Hij dacht aan zijn vrouw en dochtertje Ineke die hij misschien nooit meer zou zien. De Visser mocht verder lopen, maar hij verwachtte dat de Duitsers zich zouden bedenken en hem achterop zouden komen. Daarom ging hij zodra het kon van de weg af en is het bos ingelopen zodat hij uit het zicht was. Met de handkar en Rozette is hij dieper het bos ingegaan om zich daar schuil te houden.
Met een kloppend hart wachtte hij - en waarschijnlijk Rozette ook - alles in spanning af. Drie kwartier later kwamen er inderdaad Duitsers op motoren langs rijden. Ze zochten maar hebben de twee niet kunnen vinden. De Visser en Rozette zijn de hele dag in het bos gebleven om te voorkomen dat ze toch iemand tegen zouden komen. Toen het avond was en het stil was op straat is hij in het donker weer op pad gegaan en heeft de hele nacht en een gedeelte van de morgen doorgelopen. Onderweg zijn ze niet meer gecontroleerd.
Eindelijk kwamen ze aan bij het adres waar de vrouw onder zou duiken: de Psychiatrische inrichting Brinkgreven in Deventer. In het vertrek waar ze moesten wachten stond in het midden een grote tafel. Op van vermoeidheid en de opgekropte spanning van afgelopen dagen begon De Visser rondjes om de tafel te ijsberen. De broeders die daarbij aanwezig waren dachten dat hij de nieuwe patiënt was en hebben hem beetgepakt en hem tegen de grond gewerkt. De directeur van de inrichting (die in het geheim met de politie samenwerkte) werd erbij gehaald. Hij wist van de nieuwe onderduikster die zou komen en zei: “Nee, hij is goed. Het gaat om die vrouw.” Rozette heeft zo de laatste maanden tot de bevrijding ondergedoken gezeten als ‘patiënt’ in Brinkgreven.
Na de oorlog bleek dat alle vier de kinderen van Rozette in de oorlog waren omgekomen. Esperance (24), Benjamin (22), Elisa (21) werden in 1942 vermoord in Auschwitz en Regina (23) in Sobibor. In 1948 hertrouwt Rozette in Amsterdam met Maurits Vleeshouwer. In 1966 is Rozette op 79 jarige leeftijd aanwezig op de bruiloft van Ineke de Visser. In het Joodse tehuis waar Rozette haar laatste jaren doorbracht hing een grote foto van een politieagent in uniform: Leendert de Visser.
Wanneer iemand vroeg “wie is dat?” gaf Rozette steevast als antwoord: “Dat is mijn held.”
Zie ook: https://www.sjoa-drenthe.nl/humogen/family.php?database=humo3_&id=F13422&main_person=I22817
door Otto van Huffelen
Op 13-4-1943 kwamen de Duitsers op Brinkgreven om 12 Joodse patiënten op te halen en te deporteren naar Westerbork.
Ten grondslag hieraan lag een lijst die behoort bij de brief van de Burgemeester van Deventer van 6 mei 1943 aan de "Herrn Beauftragten des Reichskommissars für die besetzten niederländischen Gebiete für die Provinz Overijssel in Zwolle: bron HCO. Op deze lijst staan 12 patiënten van Brinkgreven (nrs. 4 t/m 15). De wnd. geneesheer-directeur dr. Grüschke en personeel van Brinkgreven weigerden mee te werken om de personen aan te wijzen. De Duitsers gingen toen zelf op zoek naar deze 12 personen en hadden aan het eind van de dag geen 12 maar 13 joodse patiënten gevonden. Alle 13 patiënten zijn van het terrein Brinkgreven weggevoerd naar Westerbork en later vermoord in concentratiekampen.
In het archief vinden we echter ook een eigen lijst van Brinkgreven van 28 november 1942 met daarop 14 joodse patiënten. Meer over deze lijst is in het archief van Brinkgreven niet te vinden.
Of deze lijst gemaakt is op Duits bevel (via de burgemeester van Deventer) of dat het op eigen initiatief van de directie van Brinkgreven was, is niet bekend.
Deze lijst van 28 november 1942 verschilt echter aanmerkelijk met de lijst van 6 mei 1943; er staan namelijk 7 joodse patiënten op die niet op de lijst van 6 mei 1943 staan.
Hoe is dit mogelijk? Wat kan hier de oorzaak van zijn?
Bij nader onderzoek in het joods archief van het Etty Hillesum Centrum blijkt dat van deze 7 joodse patiënten er 4 de oorlog overleefd hebben. En bovendien blijkt dat 6 helemaal geen patiënt waren!
Ook is duidelijk dat de directie en personeel van Brinkgreven de Duitsers niet welgezind waren.
Dr. C. M. Hogenstijn is hier in zijn boek “Hoe kostbaar is een kwetsbaar mens” heel stellig in.
“Dr. Piebenga, de directeur van Brinkgreven is als overtuigd tegenstander van het regime van de Nazi’s voor Deventer de vertrouwensman van de landelijke verzetsbeweging “Medisch Contact”.
In de paviljoens liet Piebenga onderduikers tussen patiënten “verdwijnen”. Jonge mensen nam hij pro forma aan om hen uit handen van de Duitser te houden. Bijna alle personeelsleden deelden de inzichten van hun directeur en zij trokken één lijn met hem. Wie zij ervan verdachten niet solidair te zijn, kon op uitsluiting rekenen”.
Dr. Piebenga werd door de Duitse SD gevangen gezet in Arnhem; zijn vervanger Dr. Grüschke en het verzorgend personeel weigerden alle medewerking te verlenen bij de razzia van de joodse patiënten op 13 april 1943.
De 7 joodse onderduikers waren: | |||
Overleden | Geboren | Overleden | Plaats |
Antje van Kreveld- Samuel | 26-02-1881 | 07-05-1943 | Sobibor |
Elisabeth de Lange- Noach | 24-08-1891 | 10-09-1943 | Auschwitz |
Rubertus van Zuiden | 12-06-1871 | 13-05-1944 | Deventer |
Overleefd | |||
Mozes Maximilaan van Kreveld | 21-08-1907 | 19-08-1997 | |
Isidoor Israël Noach | 09-03-1896 | 03-02-1974 | |
Jacob Joseph Polak | 17-05-1890 | 10-11-1969 | |
Rozetta van Krabbenbos- van Gelder | 08-05-1892 | 12-04-1969 |
1. Antje van Kreveld- Samuel
Antje was getrouwd met Maurits van Kreveld (1879 Gouda) die – vlak voor deportatie - op 13 april 1943 in Deventer is overleden en nog begraven is op de joodse begraafplaats. Hij verbleef toen in het joodse ziekenhuisje aan de Sandrasteeg in Deventer. Ook Antje verbleef hier; de in het ziekenhuisje verblijvende personen werden op 13 april 1943 opgehaald en naar Westerbork gedeporteerd. Op dezelfde dag als de razzia op Brinkgreven. Vanuit Westerbork is Antje op 4 mei 1943 naar Sobibor gedeporteerd en op 7 mei 1943 overleden.
Klik hier voor het familieverhaal.
2. Elisabeth de Lange- Noach
Elisabeth Noach trouwde in 1912 met Izak de Lange. In 1913 werd in Raalte hun zoon Mozes Izak (Moos) geboren, in 1916 dochter Sophie (Fietje), in 1917 Jozef Abraham (Joop) en in 1920 Abraham (Bram). Moeder Elisabeth zat blijkbaar in november 1942 in de psychiatrische instelling Brinkgreven.
Ze kwam op 15 januari 1943 aan in Westerbork (bron: Kamp Westerbork) waar haar man en zonen al drieënhalve maand zaten en verbleven in barak 61 (Linoleumfabriek). Op 10 september 1943 zijn Izak en Elisabeth in Auschwitz vermoord.
Klik hier voor het familieverhaal.
3. Rubertus van Zuiden
Rubertus van Zuiden woonde in Zwolle en verhuist na het overlijden van zijn vrouw Heintje Lea van Zuiden-de Jongh (ovl. Zwolle 29 okt. 1941) op 9 dec. 1941 naar zijn dochter Betsy Stoppelman- van Zuiden in Almelo. Medio 1942 woont hij daar op het adres Grootestraat 109. Rubertus van Zuiden was godsdienstleraar in dienst van de joodse gemeente. Zoon Menno Jacob van Zuiden woonde nog in het ouderlijk huis en heeft de oorlog overleefd.
Vanuit Almelo is Rubertus in Brinkgreven terecht gekomen. Op 13 mei 1944 is hij te Deventer overleden; onder welke omstandigheden hij omkwam is niet bekend. Hij werd in Deventer begraven. Zijn stoffelijke resten werden op 30 mei 1946 herbegraven op de joodse begraafplaats in Zwolle. Op de foto rechts: Rubertus en vrouw Heintje, bron Joods Monument.
4. Mozes Maximiliaan van Kreveld (Max)
Mozes Maximiliaan is de 2e zoon van Maurits en Antje van Kreveld- Samuel en is geboren op 20 juni 1905. Max is in februari 1925 naar Rotterdam vertrokken. Hij was handelsreiziger. Max is drie maal getrouwd en had drie kinderen. Hij is in Amsterdam overleden op 19 augustus 1997.
5. Isidoor Israël Noach
Isidoor is geboren in Deventer op 9 maart 1896. In juni 1930 is hij getrouwd met Rosa Estina Johanna Cohen en ze woonden aan de Boedekerstraat 6 in Deventer. Hij werkte voor een oliehandel in Deventer. Eind 1942 heeft Isidoor Brinkgreven verlaten en heeft samen met zijn vrouw ondergedoken gezeten in Voorthuizen. Ondanks dat ze hier ontdekt zijn, hebben Isidoor en Rosa beiden de oorlog overleefd. Het echtpaar heeft lang in Deventer gewoond en had geen kinderen. Isidoor is in Arnhem overleden op 3 februari 1974.
6. Jacob Joseph Polak (Japie)
Japie is geboren op 17 mei 1890 in Deventer en was een broer van Moos Polak, de bekende fietsenfabrikant. Japie was alleenstaand.
In de voormalige Sajetbaal had hij een zaak in tweedehands meubelen, haarden en kachels. Na de oorlog had hij een antiekzaak aan de Kleine Overstraat 71 tot begin jaren zestig. Hij is in Apeldoorn op 10 november 1967 overleden.
7. Rozetta Krabbenbos- van Gelder
Rozetta is geboren in Almelo op 8 mei 1892. Zij was in september 1914 getrouwd met de niet-joodse Gerrit Krabbenbos. In 1924 is hun dochter Annie Sophie geboren. Volgens de gegevens van Kamp westerbork verbleef Rozetta zowel voor als na de oorlog in de psychiatrische instelling Veldwijk te Ermelo.
Klik hier om het door de "Stichting Levend Verleden Oost Nederland" gepubliceerde verhaal over dit gezin te lezen/downloaden.
Bronnen:
Archief HCO, vestiging Deventer;
Het Joods Monument;
Kamp Westerbork;
Archief Brinkgreven;
Archief Etty Hillesum Centrum Deventer.
D. Stibbe and J. Hagedoorn, Herinneringsboek joods Zwolle 1940-1945 (Zwolle 1995) 66-67;
J. Hagedoorn, Een Zwols besnijdenisregister, in: Judaica-Bulletin. Mededelingenblad van de Stichting Judaica Zwolle, jaargang 2, nr. 2 (1988), pag. 1-5.
door Fietje Dennebos, oud-medewerkster Brinkgreven
Brinkgreven is een psychiatrische inrichting in Deventer. Omdat mijn vader werkzaam was op Brinkgreven woonden mijn ouders, broer en ik op het terrein van Brinkgreven, in een ambtswoning, ook wel genaamd "het huis aan de Dijk".
Het was een voormalige boerderij, die was verbouwd, deels als een gezinswoning, en het andere deel was bestemd voor ongeveer achttien psychiatrische patiënten en een verpleegster. Er lag een groot weiland voor ons huis met fruitbomen en zelfs een kolkje.
Toen de geallieerde troepen naderden werd er een zgn. tankgracht gegraven om de opmars enigszins te kunnen tegenhouden.
Nederlandse mannen werden gedwongen deze grachten te graven. Vaak moesten oude Duitse soldaten hier toezicht houden.
De patiënten werden toen voor hun veiligheid verplaatst naar een van de paviljoens op het terrein van Brinkgreven.
Mijn familie bleef eerst nog wel thuis wonen. Zelf was ik sinds 1 Januari 1945 leerling-verpleegster op Brinkgreven en woonde toen op een kamer boven een paviljoen.
Het was rond 5 April dat ik in mijn vrije tijd nog even naar mijn ouders wilde. Er was een pad waar over ik nog bij het huis kon komen.
Plotseling hoorde ik een hard geschreeuw en werd ik gewaarschuwd door Duitse soldaten. Ze hadden een stuk geschut geplaatst en waren deze aan het inschieten. Dus moet ik zeggen dat ze me toch waarschuwden voor het gevaar, dat ik niet zo tegen het vuur in zou lopen.
Inmiddels werd het ook voor mijn familie te gevaarlijk om thuis te blijven, omdat de Duitsers zich daar gingen verschansen.
Zo gingen zij met wat etenswaar (weck) en een paar foto’s naar de kelder van het Middengebouw van Kraeplin (zie foto rechts), waar nog enige mensen waren, onder andere de directeur en zijn vrouw.
Ze mochten zo min mogelijk meenemen, vanwege de beperkte ruimte. Mijn vader wilde later nog wat spullen uit de linnenkast halen, maar dat hoefde niet meer, want de moffen hadden de kast al leeggeplunderd.
Het was al enige tijd onrustig rond Schalkhaar, Brinkgreven en Deventer.
De Canadezen probeerden het Overijssels Kanaal over te steken, wat naar achteraf bleek met hevige gevechten gepaard ging.
Op 7 April werd ik als extra jongste wacht ingezet op paviljoen Esquirol.
Zondagmiddag 8 April ging ik, na onze slaap, met een paar collega’s even wandelen op ’t Wechelerveld, toen plotseling vanuit de lucht hevig werd geschoten op voertuigen, die over de Raalterweg reden. We doken in een greppel en gingen daarna zo snel mogelijk terug naar Brinkgreven. Ons werd verteld, dat we het terrein niet mochten verlaten. Daarna werd het steeds onrustiger door het schieten wat naderbij kwam.
Maandag overdag mochten we niet meer in onze kamers op de zolder van het paviljoen slapen.
We namen ons beddengoed mee naar de beneden afdeling en probeerden te slapen op de lege ledikanten van de patiënten, die inmiddels al met hun matras en al naar het souterrain waren verhuisd, waar ze opeengepakt op de grond moesten zitten of liggen.
Vanzelfsprekend deden we onze nachtdienst ook in dat souterrain.
Op ieder paviljoen , was naast het gewone personeel een arts (psychiater) en hoofdzuster aanwezig.
In een ander gedeelte van dat souterrain waren ook nog personeelsleden aanwezig met hun familie, omdat hun dienstwoningen eveneens in het schootsveld lagen. Ik hoorde dus bij de groep die nachtdienst had. Er waren veel mensen met diarree en daarbij ook nogal wat incontinente patiënten.
Gelukkig was in dat zelfde souterrain een badkamer met enige baden. Hier konden we de vuile was UITSPOELEN. De wasserij was in de stad, dus niet bereikbaar.
Ik was zo moe omdat ik nauwelijks sliep, en daardoor ging ik tussen de patiënten op de grond liggen. Normaal moet je natuurlijk wakker zijn.
Er was een patiënt die nogal eens van zich afspuugde. Ik lag naast haar en in mijn slaap had ik een Libelle blaadje over mijn hoofd gelegd. Die bladen hadden we in losse blaadjes gescheurd om zo nog wat tijdverdrijf aan de mensen te geven om te lezen of plaatjes te kijken.
Ik hoorde later dat dr. Grüschke en zuster Nakken op hun ronde er lachend bij hadden staan kijken.
Aangezien ik de jongste wacht was, had ik de plicht de vaak sterk vervuilde steeklakens en andere was uit te spoelen in het badwater met creoline (zeer scherp). Je handen deden pijn. De lysol was inmiddels op. Om de was te drogen heb ik ze tussen het schieten door op het gazon bij het paviljoen gelegd.
Na de gevechten was daar echter niets van over, omdat de tanks alles aan flarden hadden gereden. De foto links is gemaakt door fotograaf Hattink.
Onze dienst zat er rond half acht op. Dokter vond dat we toch wel moesten slapen. We werden met z’n tweeén op onze matrassen in een smal gangetje gelegd, die juist de breedte van een matras had. De andere wachten kregen elders een plekje.
Bij ons was een klein raampje, dat niet zoals de andere met zandzakken was afgedekt. Van slapen kwam nauwelijks iets. Opeens begon het naar olie te ruiken. Even was ik bang voor brand, maar toen keken we opeens tegen een groot wiel van een tank aan.
Het schieten werd steeds heviger en mijn collega van der Klift vroeg zich af hoe het in Apeldoorn zou zijn waar haar familie woonde.
Na enige tijd, hoelang weet ik niet meer, werd het rustiger en kwamen ze ons vertellen dat de Duitsers waren verslagen en de Canadezen er waren.Dr. Grüschke kwam bij me en zei dat ik even met hem naar de bovenverdieping moest gaan. Daar zag ik dat er van ons huis allen nog een rokende puinhoop over was. Heel emotioneel! Hij zei tegen me: ”ga nu maar naar je ouders”.
De afstand naar Kraeplin was ongeveer 300 meter, maar ik hoorde de granaten neerploffen en liep zo hard als ik kon. De Duitsers in Deventer hadden zich nog niet overgegeven.
Mijn ouders waren erg verdrietig. Ze waren alles kwijt. Geen bed om in te slapen, geen pan om in te koken, geen fiets, helemaal niets. Er was ook vrijwel niets te koop. Met wat gekregen spullen kwamen ze er langzamerhand weer bovenop.
Op de foto rechts: ons "huis aan de Dijk" na de beschietingen.
Maar het belangrijkste vonden ze dat we het allemaal overleefd hadden.
Nu nog even een leuke anekdote: Later op de dag hadden de Canadezen een rustpauze. Ze stonden met tanks o.a. naast ons paviljoen en ik kreeg een beker thee van een van hen, toen plotseling het schieten weer begon. De soldaat sprong in de tank en ik kreeg de hele beker thee over mijn laatste schone schort!
Die nacht daarop bleven we nog in de kelder voor het geval de Canadezen weer teruggeslagen zouden worden.
Maar dat gebeurde gelukkig niet.
Het dansen op straat begon!
Op 13-4-1943 kwamen de Duitsers op Brinkgreven om 12 Joodse patiënten op te halen en te deporteren naar Westerbork. De wnd. geneesheer-directeur dr. Grüschke en personeel van Brinkgreven weigerden mee te werken om de personen aan te wijzen. De Duitsers gingen toen zelf op zoek naar deze 12 personen en hadden aan het eind van de dag geen 12 maar 13 joodse patiënten gevonden. Alle 13 patiënten zijn van het terrein der toenmalige Psychiatrische Inrichting Brinkgreven weggevoerd naar Westerbork en later vermoord in concentratiekampen.
Hieronder rechts de lijst die behoort bij de brief van de Burgemeester van Deventer van 6 mei 1943 aan de "Herrn Beauftragten des Reichskommissars für die besetzten niederländischen Gebiete für die Provinz Overijssel in Zwolle: bron HCO. Op de lijst staan 12 patiënten van Brinkgreven (nrs. 4 t/m 15).
Joodse patiënten van Brinkgreven:
naam | geb. datum | overleden te | overl.datum |
Louis Engelsman | 01-02-1900 | Sobibor | 23-04-1943 |
Margarita Charlotta de Groot | 24-04-1897 | Sobibor | 23-04-1943 |
Bertha Jakobs | 07-06-1893 | Sobibor | 23-04-1943 |
Abraham de Leeuw | 05-07-1891 | Sobibor | 23-04-1943 |
Asser Snijders | 04-02-1884 | Sobibor | 23-04-1943 |
Alexander Philippus Haas | 20-03-1867 | Sobibor | 23-04-1943 |
Salomon Meijer de Lange | 09-11-1881 | Sobibor | 30-04-1943 |
Geëvacueerde joodse patiënten uit Santpoort (i.v.m. "Atlantic wall")
naam | geb. datum | overleden te | overl.datum |
Hartog van Adelsberg | 29-06-1889 | Sobibor | 23-04-1943 |
Falk Bierman | 03-07-1899 | Sobibor | 23-04-1943 |
Henri Maximiliaan Boas | 25-01-1879 | Sobibor | 23-04-1943 |
Willem Duim | 29-06-1890 | Sobibor | 23-04-1943 |
David Herbert Lodewijk Prins | 20-12-1904 | Sobibor | 23-04-1943 |
Abraham Rudelsheim | 30-04-1895 | Auschwitz | 17-09-1943 |
In het archief van Brinkgreven is een rapport bewaard gebleven waarin beschreven staat hoe een en ander is verlopen toen de 13 patiënten van Brinkgreven werden weggehaald.
Dit rapport is hieronder vermeld in een zoveel mogelijk letterlijke weergave.
Alleen voor het lezen erg storende taal- en/of stijlfouten zijn gecorrigeerd, dan wel aangepast weergegeven.
Wie het rapport geschreven heeft is onbekend. Wel duidelijk is dat dr. Grüschke later enkele aanvullingen geschreven heeft.
Deze aanvullingen zijn in de weergave cursief weergegeven.
Het originele met pen geschreven rapport kunt u hier downloaden/bekijken.
Verslag wegvoering joodse patiënten van Brinkgreven op 13 april 1943.
Op 13 april 1943 zijn uit deze inrichting op last van de Duitsche Overheid de Joodsche patiënten weggevoerd.
Des voormiddags te ongeveer 11 ¼ uur kwam hier een autobus, een persoonenauto, en 1 motorrijwiel met zijspan, waarin gezeten 2 Duitschers nl. Becker en Enkelstroth. (beide lid van de SiPo, de laatste was de leider van de onderneming), 10 à 11 joden van de O.D. uit Westerbork, Duitschers waarvan enkelen hollands spraken en voorts de Inspecteur van politie Richie uit Deventer met een agent van politie (Blauw).
De heren Bekker en Enkelstroth vroegen den wnd. Geneerheer-Directeur Dr. Grüschke te spreken aan wien zij mededeelden dat ze de joodsche patiënten kwamen halen en zijn medewerking verzochten. Dr. G. deelde hun mede dat ze op zijn medewerking niet mochten rekenen, daar hij dit als arts niet zou kunnen doen. Daarna vroegen zij hem hoe het personeel in dezen zou handelen, waarop Dr. Grüschke antwoordde dat hem dit niet bekend was.
Hierna zeiden ze dat ze dan zelf de patiënten zouden opzoeken, doch dat het voor rekening van dr. Gr. zou zijn als ze de verkeerde meenamen.
Dr. Gr. heeft hen gevraagd of hij vrij was, dan wel in zijn kamer moest blijven, waarop zij antwoordden dat hij gewoon zijn werk zou doen, het personeel niet tot verzet zou opzetten en zorg zou dragen dat geen patiënten ontvluchtten.
Dr. Gr. heeft toegezegd hiervoor te zullen zorgen.
Vervolgens vroegen ze of er ook gevaarlijke patiënten tusschen waren, waarvoor ze bang moesten zijn. Dr. Gr. antwoordde dat hij voor geen enkele patiënt bang was.
Voorts of hij een lokaal kon beschikbaar stellen, waarin ze de gevonden patiënten bijeen konden brengen. Dr. Gr. heeft hiervoor de bezoekkamer van Conolly (zie foto links) aangewezen en hun zijn bijstand aangeboden als ze medische hulp mochten nodig hebben.
Tenslotte vroegen ze nog waar de patiënten waren, waarop Dr. Gr. antwoordde dat ze zich op het gehele terrein konden bevinden.
Daarna vroegen ze wanneer alle patiënten binnen waren. Geantwoord werd dat dit met etenstijd was waarop Dr. Gr. bevel kreeg de patiënten dan binnen te houden, hetgeen ook is geschied.
Naar een cartotheek werd toen nog geïnformeerd, waarop dr. G. antwoordde dat die hier niet bestond en uiteengezet heeft dat dit door de wisseling van patiënten over de paviljoens moeilijk zou zijn bij te houden.
Daarna zijn zij op zoek gegaan naar de joodse (? moeilijk leesbaar) patiënten. Eerst naar Griesinger, waar één patiënt over het hoofd werd gezien, vervolgens naar Meynert (Santp. pat.).
Om één uur hadden zij daar één patiënt. Later nog 4, waaronder één niet jood. Deze laatste wees 2 patienten aan n.l. Boas en Rudelsheim. Laatstgenoemde heeft geen J. op zijn persoonsbewijs. Ze hebben hem toen laten zitten.
In Conolly (boven) kwam pat. de Leeuw, die mank is, juist uit bed stappen. Aangezien op 't P.B. staat aangetekend dat hij mank is hadden ze hem dadelijk.
In Kraepelin meldde Louis Engelsman zichzelf.
In Hermann Simon zagen ze de beide joden over 't hoofd.
Verder gingen ze naar 't keukengebouw, en Kraepelin (Vr) waar niemand was.
In Esquirol (zie foto rechts) vonden ze de patiënten niet. Op Esq. Beneden deden de d. nog een poging om Mej. v.d. Knyp (of Kruyf?, moeilijk leesbaar) mee te nemen. Met behulp van het persoonsbewijs is deze gered.
Op Schr. v/d Kolk ging een patiënte gillen toen ze binnen kwamen, waaruit kon worden afgeleid dat daar een patiënte was die ze dan ook vonden.
Toen, om plm. 3 uur moesten ze nog 3 mannen en 1 vrouw hebben. Ze vroegen Dr. Gr. te spreken en vroegen hem of hij toch niet wilde zeggen waar deze patiënten waren, hetgeen Dr. Gr. natuurlijk weigerde. Toen gingen ze min of meer dreigen en zeiden dat hij geen verzet moest plegen.
O.a. werd gevraagd wat hij zou doen als ze nu in plaats van de 4 patiënten die ze nog moesten hebben 4 anderen namen.
Dr. Gr. zou hun dan aantoonen zeide hij, dat ze 4 arische patiënten hadden.
Ze begrepen niet dat Dr. Gr. geen beter begrip toonde; hij moest toch ook denken dat de 8 patiënten, die ze gevonden hadden nu maar zaten te wachten en dat zij 't ook niet zo prettig vonden en nu al enkele uren op en neer liepen.
Ook vroegen ze mij het toch te zeggen. Ze begrepen dat ik wel niet zou durven aan te wijzen tegenover de collega's, maar we zaten nu toch met z'n drieën!!Antw.: Wat mijn collega's doen en denken moeten zij weten. Ik kan dit niet doen, mijn medische plicht verbiedt me dit.
Ze dreigden niet-joodse patiënten mee te nemen te beginnen met dhr. Rüdelsheim.
Ik toonde het persoonsbewijs. Ze meenden dat het in Bloemendal vervalst was en behielden het.
Daarna kreeg hij (Dr. G.) nog allerhande vragen omtrent patiënte Jacobs, ten einde gegevens uit te lokken ze ze konden vinden, o.a. vroegen ze hem dan toch 't gebouw te wijzen.
Dr. Grüschke antwoordde dat hij dit niet kon doen, dat hij geen verzet pleegde, maar toch ook niet kon meewerken.
Ze zeiden dat ook 't personeel tegen werkte, de één voor de ander wilde niet aanwijzen.
Zij (de Duitschers) moesten hun plicht doen en zouden niet terug gaan voor ze alle patiënten hadden. Dr. G. zeide dat ook hij zijn plicht moest doen.
Ze zijn toen weer van voren af aan begonnen. Met behulp van L. Engelsman vonden ze 2 mannen.
Ook pat. Haas in Hermann Simon (zie foto links) vonden ze en in pav. Esquirol eindelijk patiënte Jacobs.
Op Schroeder-boven hadden ze naar B.J. gevraagd. Één der pat. zeide: “Oh, die is op Esq.-beneden.”
Daar ter plaatste was er wederom een patiënte die zeide: “In de kamer van drie ligt ze te bed”.
Ze hadden toen alle joden die ze moesten hebben. Toen ze bezig waren de patiënten in te laden gingen ze patiënt Rudelsheim nog halen.
Zoals boven is vermeld stond op diens persoonsbewijs geen J.
Zr. Gravemaker, hoofd van Meynert wilde deze patiënt niet afgeven en waarschuwde dr. Gr.
Hij heeft er op gewezen dat er geen J op het P.B. stond en dit laten zien. Ze spraken het vermoeden uit dat het P.B. vervalscht zou zijn (niet hier, maar elders). Ze hadden dus de indruk dat het een jood was en namen hem mee. Mocht echter blijken dat hij geen jood was dan zouden ze hem terug zenden.
Dr. Grüschke vroeg hem om het dan omgekeerd te doen, nl. Rudelsheim hier laten en als bleek dat hij jood was hem dan te halen.
Daarvan wilden zij niets weten en merkten nog op dat Zr. Gravemaker verzet zou plegen.
Dr.Grüsch ke ontkende dit en zei dat de zuster alleen de patiënt niet wilde medegeven alvorens hij met hun gesproken had, omdat het haar inziens geen joodsche patiënt was omdat er geen J. op 't persoonsbewijs voor kwam.
Dr. Grüschke heeft daarna aan dhr. Enkelstroth gevraagd of hij moeilijkheden met het personeel had gehad en of hij den indruk had dat er georganiseerd verzet zou zijn gepleegd. Hij antwoordde beslist ontkennend.
Tenslotte heeft hij gevraagd hoe 't nu met Dr. Piebenga zou gaan, waarop hij antwoordde dat hij daar niet veel van kon zeggen, doch dat hij dacht dat deze wel spoedig zou terug keeren.
Dr. Grüschke heeft nog aan dhr. Enkelstroth verzocht den heer Bühe te willen mededelen dat hij hier geen moeilijkheden had ondervonden en dat hij geenszins de indruk had gekregen dat georganiseerd verzet werd gepleegd.
Te ongeveer 5 ½ uur reden de bussen enz. van het terrein.
Dadelijk daarna de inspecteur Pameyer en Andier (?, moeilijk leesbaar) tel. in kennis gesteld.
Ook van het medenemen van de Hr. Rudelsheim.
Nawoord:
Han Grüschke, vermoedelijk ook ooggetuige en zoon van dr. Grüschke verwoordde het zo in zijn gedicht:
Ik zie nog dat busje voorbijgaan
in 1942 (1)
met de joodse patiënten
van de Brinkgreven
“Jullie gaan een dagje uit”
had de zuster hen gezegd
ze hadden brood bij zich
voor tussen de middag.
(1): Zoon Han vergiste zich in de datum.
Op 6 juni 2018 zijn op terrein van Brinkgreven struikelstenen geplaatst voor alle 13 vermoorde patiënten van Brinkgreven; tevens is daarbij een herdenkingsplaquette onthuld. Op de foto (gemaakt door Gert de Vries) Ernst Klunder, v.m. voorzitter van de Raad van Bestuur van de Dimence groep met Naomi Stibbe, nazaat van Hartog van Adelsberg.