door kleinzoon Philip van Praag
Mijn grootvader hield van Deventer. Hij woonde er met zijn gezin vanaf 1917 en nam zeer actief deel aan het sociale leven.
VanPraagzelfHij had oog voor de charmes van de oude stad en mengde zich soms in publieke debatten, bijvoorbeeld over het dempen van de gracht voor het station of het afsluiten van de doorgang tussen de Waag en het gebouw De Drie Haringen. In 1931 werd hij lid van het bestuur van de Waag, en hij was uiteraard lid van de Deventer Kunstkring. In een brief, geschreven in de trein naar Westerbork, verwoordde hij in oktober 1942 zijn grote verbondenheid met de stad: ‘... een laatste afscheidsgroet aan de stad waar ik zo lang gewoond heb en zo vele vrienden heb en die mij lief is geworden’.

Gezin Van Praag
Mijn grootvader is in 1887 geboren in Amsterdam en groeide op in de Rapenburgerstraat, een straat middenin in de Jodenbuurt ten noorden van het Waterlooplein. Hij was de oudste zoon uit een straatarm Joods gezin met zeven kinderen. Zijn vader was diamantbewerker, maar hij was vooral vaak werkloos. Zijn moeder stond af en toe met textiel op de markt. Ze was analfabeet en zou dat haar hele leven blijven.
Net als veel van zijn generatiegenoten in de Amsterdamse Jodenbuurt had mijn grootvader de ambitie een beter bestaan op te bouwen dan zijn ouders.

Tekenen was zijn grote liefde
Op jonge leeftijd, na de lagere school, werd hij plateelschilder bij de Distel in Amsterdam, later bij Haga in Purmerend, om na 1907 weer terPlateelbakkerijHagaVaasug te keren bij de Distel.
De Distel en Haga waren sterk vernieuwende plateelbakkerijen, die zich ten doel stelden goed en verantwoord aardewerk te  produceren. Men keerde zich tegen het raffinement, het ijdel effectbejag en de smakeloosheid die gebruiksvoorwerpen in deze tijd vaak kenmerkten.
(Op de foto: Vaas met beschildering van vlinders en planten, Rijksmuseum Amsterdam. Ontwerp van Chris Lannooy en Philip van Praag: Plateelbakkerij Haga 1906-1907).
Deze nieuwe opvattingen waren sterk beïnvloed door de Engelse Arts and Crafts- beweging, die aan het einde van de negentiende
eeuw in Engeland was ontstaan uit weerstand tegen de industriële massaproductie. Onder leiding van William Morris bond de beweging de strijd aan tegen de burgerlijke smakeloosheid en maakte zich sterk voor eerlijkheid en schoonheid in ambacht en kunst. In Duitsland ontstond in die tijd, gedeeltelijk onder invloed van deze Engelse beweging, de Jugendstil. Kenmerkend voor de nieuwe stijl waren een royaal gebruik van ornamenten, vrouwenfiguren, gestileerde bloemen en vogels en motieven, ontleend aan de klassieke en oosterse kunsten. Ook geometrische figuren waren zeer gewild, zeker bij de plateelbakkers.
Zowel voor de Arts and Crafts-beweging, als voor de Jugendstil geldt dat men zich vooral richtte op toegepaste kunst.
Mijn grootvader is sterk door deze stroming beïnvloed. De leermeesters en ontwerpers in de plateelbakkerijen waar hij werkte,
onder anderen Chris Lannooy en Bert Nienhuis, brachten hem de beginselen van de nieuwe kunst bij, maar ook de lessen die
hij in de avonduren volgde op de Rijksacademie voor Beelden Kunsten droegen daar aan bij.

Klein familiedrama
Ook in de politiek en in zijn privéleven koos hij voor vernieuwing. Een belangrijk deel van het joodse proletariaat sloot zich
rond de eeuwwisseling aan bij de arbeidersbeweging, bij SDAP of de vakbond, vaak ook bij beide. Voor mijn grootvader gold dat
ook: reeds op jeugdige leeftijd was hij lid van de Socialistische Jongelieden Vereeniging, later zou hij lid worden van de SDAP.
Het streUitsnedegrootouders.jpgven naar vernieuwing betekende ook voor hem en vele anderen een radicale breuk met het joodse geloof.
Het voornemen van mijn grootvader en zijn geliefde, Marianne Flora Groenstad, om niet in de synagoge te trouwen leidde in 1912 tot een klein familiedrama. Mijn grootmoeder, werd zonder pardon door haar ouders het huis uit gezet en vertrok naar een woning op de grens van de Oosterparkbuurt en de Transvaalbuurt in AmsterdamGezinvanPraagmetkleinkind.jpg. Dat was niet zo maar een huis. Mijn grootvader woonde daar al, samen met enkele paren uit hun artistieke vriendenkring. Ongehuwd samenwonen werd in die dagen bepaald niet in brede kring geaccepteerd. Ik stel me voor dat het een soort commune was, enigszins geïnspireerd door de idealen van Frederik van Eden en zijn commune Walden.

In november 1913 trouwden mijn grootouders, zonder toestemming van hun ouders, met bewilliging van de rechter. Ruim een jaar later werd mijn vader (zie foto rechts) geboren, niet in Amsterdam maar in Arnhem.
Joosje Lakmaker schreef een prachtig boek, Over de Blauwbrug, over de armoede in het Joodse getto van Amsterdam en de wil van jongeren om daar uit te breken. Het boek gaat over haar grootvader, Leman Lakmaker, die in die periode nauw bevriend was met mijn grootvader. Ook Leman Lakmaker en zijn vrouw maakten deel uit van de commune.

Naar Deventer
De carrière van mijn grootvader bij verschillende plateelbakkerijen eindigt in 1917. Van 1914 tot 1917 werkt hij bij de Arnhemse
Fayence fabriek, maar in 1917 treedt hij in dienst bij de metaalwarenfabriek Isala in Deventer en verhuist naar deze stad.
Door mijn grootvader beschilderde en soms ook ontworpen vazen bevinden zich in verschillende Nederlandse musea, met name in de gemeentemusea van Purmerend en Arnhem en in het eramiekmuseum Princessehof te Leeuwarden.
Bij Isala houdt mijn grootvader zich een aantal jaren bezig met het ontwerpen van verlichtingsornamenten en gebruiksvoorwerpen. In het Stedelijk Museum te Amsterdam bevinden zich door hem gesigneerde ontwerpen van lampen, die van 1920 tot 1922 door Isala werden uitgevoerd. Een erg bloeiend bedrijf was Isala echter niet. Een economische recessie leidde ertoe dat eind 1922
alle activiteiten werden gestaakt.
Mijn grootvader ging verder als zelfstandig reclame- en siertekenaar. In de jaren twintig kon het gezin er redelijk van leven, maar tijdens de crisis liep het aantal opdrachten sterk terug. Bovendien werd mijn grootmoeder ontslagen als fröbelonderwijzeres, omdat gehuwde vrouwen niet langer mochten werken. Het gezin kon nauwelijks rondkomen van de geringe inkomsten van mijn grootvader. Mijn grootmoeder spoorde hem regelmatig aan wat harder te onderhandelen over de prijs bij opdrachten, maar daar was hij te  vriendelijk en te bescheiden voor.

Mooi en veelzijdig oevre.
Mijn grootvader was geen toonaangevende kunstenaar, maar het oeuvre dat hij heeft opgebouwd in de loop der tijd is mooi en veelzijdig. Het bevat veel opdrachten uit de socialistische beweging, een beweging waar die zich altijd zeer bij betrokken is blijven voelen, al was hij niet politiek actief. Voor zowel de landelijke SDAP als voor plaatselijke verenigingen hier in Deventer heeft hij regelmatig grafisch werk gemaakt. In Deventer ging het dan bijvoorbeeld om de coöperatie Ons Belang en het Instituut voor Arbeidsontwikkeling. Voor de gemeente Deventer ontwierp hij de omslag voor de brochure Deventer als Woonstad en voor
verschillende prominenten uit Deventer een ex libris.
Vanuit de particuliere sector in Deventer heeft hij de loop der tijd talloze opdrachten gekregen. Voor een deel kwamen die van industriële bedrijven als de drukkerij De IJsel, de Deventer Installatie Metaalfabriek DIMA, de DAVO haardenfabriek en de
limonadefabriek Fa. Wed. S. Schutte, veelal bedrijven die behoren tot een vervlogen verleden. Een ander deel van de opdrachten kwam van plaatselijke winkels en verenigingen. Natuurlijk horen daar de opdrachten van Sam Noach bij, bijvoorbeeld de stripboekjes over het kloosterlinnen van De man van Deventer met titels als ‘De Groote Diefstal’ en ‘Enkele mededeelingen
over Vlaamsch Kloosterlinnen’. Maar ook voor talloze andere bedrijven zoals bakkerij De Leeuw en de papierhandel annex
drukkerij Ovimex werkte hij. En natuurlijk mag zijn werk voor Go Ahead niet vergeten worden.

In al zijn werk zit een opmerkelijke continuïteit. In de traditie van de vernieuwingsbeweging in de kunst en ook in overeenstemming met het verheffingsideaal van de arbeidersbeweging, heeft mijn grootvader zich altijd sterk op toegepaste kunst gericht. Als  plateelbakker was hij met toegepaste kunst bezig, en dat gold ook voor zijn werk voor de socialistische beweging, zijn ex librissen en zijn werk in Deventer voor industriële bedrijven, overheidsinstanties en het midden- en kleinbedrijf.
Hij heeft in de loop van de tijd zijn stijl aangepast, maar er blijven elementen terugkomen die te herleiden zijn tot de nieuwe kunststromingen uit het begin van de twintigste eeuw. Symbolen en esthetisch verantwoorde versieringen blijven aanwezig. Elementen van de Jugendstil vindt men ook in de jaren dertig nog steeds terug in zijn werk.

Tragisch einde
In 1942 kwam een tragisch einde aan zijn leven. Mijn grootouders wilden niet onderduiken. Eind augustus 1942 wordt mijn grootvader, samen met Sam Noach en 25 andere Joodse mannen, uit Deventer afgevoerd naar een werkkamp in Hummelo.
Op 3 oktober wordt de groep overgebracht naar Westerbork, waarmijn grootvader verenigd wordt met zijn vrouw en dochter Marian
Elisabeth (Janny). Op 10 oktober 1942 worden ze bij aankomst in Auschwitz direct doorgevoerd naar de gaskamers. Zoon Bert belandt enkele maanden later in het vernietigingskamp. Alleen de oudste zoon die in Den Haag woonde, mijn vader Philip van Praag (1914– 2000), overleefde de oorlog. (Op de foto: dochter Marian Elisabeth).
Amsterdam, Philip van Praag (geboren 1949)
Op deze website kunt u foto’s zien van het werk dat Philip van Praag ontworpen heeft.