door Fietje Dennebos, oud-medewerkster Brinkgreven
Brinkgreven is een psychiatrische inrichting in Deventer. Omdat mijn vader werkzaam was op Brinkgreven woonden mijn ouders, broer en ik op het terrein van Brinkgreven, in een ambtswoning, ook wel genaamd "het huis aan de Dijk".
Het was een voormalige boerderij, die was verbouwd, deels als een gezinswoning, en het andere deel was bestemd voor ongeveer achttien psychiatrische patiënten en een verpleegster. Er lag een groot weiland voor ons huis met fruitbomen en zelfs een kolkje.
Toen de geallieerde troepen naderden werd er een zgn. tankgracht gegraven om de opmars enigszins te kunnen tegenhouden.
Nederlandse mannen werden gedwongen deze grachten te graven. Vaak moesten oude Duitse soldaten hier toezicht houden.
De patiënten werden toen voor hun veiligheid verplaatst naar een van de paviljoens op het terrein van Brinkgreven.
Mijn familie bleef eerst nog wel thuis wonen. Zelf was ik sinds 1 Januari 1945 leerling-verpleegster op Brinkgreven en woonde toen op een kamer boven een paviljoen.
Het was rond 5 April dat ik in mijn vrije tijd nog even naar mijn ouders wilde. Er was een pad waar over ik nog bij het huis kon komen.
Plotseling hoorde ik een hard geschreeuw en werd ik gewaarschuwd door Duitse soldaten. Ze hadden een stuk geschut geplaatst en waren deze aan het inschieten. Dus moet ik zeggen dat ze me toch waarschuwden voor het gevaar, dat ik niet zo tegen het vuur in zou lopen.
Inmiddels werd het ook voor mijn familie te gevaarlijk om thuis te blijven, omdat de Duitsers zich daar gingen verschansen.
Zo gingen zij met wat etenswaar (weck) en een paar foto’s naar de kelder van het Middengebouw van Kraeplin (zie foto rechts), waar nog enige mensen waren, onder andere de directeur en zijn vrouw.
Ze mochten zo min mogelijk meenemen, vanwege de beperkte ruimte. Mijn vader wilde later nog wat spullen uit de linnenkast halen, maar dat hoefde niet meer, want de moffen hadden de kast al leeggeplunderd.
Het was al enige tijd onrustig rond Schalkhaar, Brinkgreven en Deventer.
De Canadezen probeerden het Overijssels Kanaal over te steken, wat naar achteraf bleek met hevige gevechten gepaard ging.
Op 7 April werd ik als extra jongste wacht ingezet op paviljoen Esquirol.
Zondagmiddag 8 April ging ik, na onze slaap, met een paar collega’s even wandelen op ’t Wechelerveld, toen plotseling vanuit de lucht hevig werd geschoten op voertuigen, die over de Raalterweg reden. We doken in een greppel en gingen daarna zo snel mogelijk terug naar Brinkgreven. Ons werd verteld, dat we het terrein niet mochten verlaten. Daarna werd het steeds onrustiger door het schieten wat naderbij kwam.
Maandag overdag mochten we niet meer in onze kamers op de zolder van het paviljoen slapen.
We namen ons beddengoed mee naar de beneden afdeling en probeerden te slapen op de lege ledikanten van de patiënten, die inmiddels al met hun matras en al naar het souterrain waren verhuisd, waar ze opeengepakt op de grond moesten zitten of liggen.
Vanzelfsprekend deden we onze nachtdienst ook in dat souterrain.
Op ieder paviljoen , was naast het gewone personeel een arts (psychiater) en hoofdzuster aanwezig.
In een ander gedeelte van dat souterrain waren ook nog personeelsleden aanwezig met hun familie, omdat hun dienstwoningen eveneens in het schootsveld lagen. Ik hoorde dus bij de groep die nachtdienst had. Er waren veel mensen met diarree en daarbij ook nogal wat incontinente patiënten.
Gelukkig was in dat zelfde souterrain een badkamer met enige baden. Hier konden we de vuile was UITSPOELEN. De wasserij was in de stad, dus niet bereikbaar.
Ik was zo moe omdat ik nauwelijks sliep, en daardoor ging ik tussen de patiënten op de grond liggen. Normaal moet je natuurlijk wakker zijn.
Er was een patiënt die nogal eens van zich afspuugde. Ik lag naast haar en in mijn slaap had ik een Libelle blaadje over mijn hoofd gelegd. Die bladen hadden we in losse blaadjes gescheurd om zo nog wat tijdverdrijf aan de mensen te geven om te lezen of plaatjes te kijken.
Ik hoorde later dat dr. Grüschke en zuster Nakken op hun ronde er lachend bij hadden staan kijken.
Aangezien ik de jongste wacht was, had ik de plicht de vaak sterk vervuilde steeklakens en andere was uit te spoelen in het badwater met creoline (zeer scherp). Je handen deden pijn. De lysol was inmiddels op. Om de was te drogen heb ik ze tussen het schieten door op het gazon bij het paviljoen gelegd.
Na de gevechten was daar echter niets van over, omdat de tanks alles aan flarden hadden gereden. De foto links is gemaakt door fotograaf Hattink.
Onze dienst zat er rond half acht op. Dokter vond dat we toch wel moesten slapen. We werden met z’n tweeén op onze matrassen in een smal gangetje gelegd, die juist de breedte van een matras had. De andere wachten kregen elders een plekje.
Bij ons was een klein raampje, dat niet zoals de andere met zandzakken was afgedekt. Van slapen kwam nauwelijks iets. Opeens begon het naar olie te ruiken. Even was ik bang voor brand, maar toen keken we opeens tegen een groot wiel van een tank aan.
Het schieten werd steeds heviger en mijn collega van der Klift vroeg zich af hoe het in Apeldoorn zou zijn waar haar familie woonde.
Na enige tijd, hoelang weet ik niet meer, werd het rustiger en kwamen ze ons vertellen dat de Duitsers waren verslagen en de Canadezen er waren.Dr. Grüschke kwam bij me en zei dat ik even met hem naar de bovenverdieping moest gaan. Daar zag ik dat er van ons huis allen nog een rokende puinhoop over was. Heel emotioneel! Hij zei tegen me: ”ga nu maar naar je ouders”.
De afstand naar Kraeplin was ongeveer 300 meter, maar ik hoorde de granaten neerploffen en liep zo hard als ik kon. De Duitsers in Deventer hadden zich nog niet overgegeven.
Mijn ouders waren erg verdrietig. Ze waren alles kwijt. Geen bed om in te slapen, geen pan om in te koken, geen fiets, helemaal niets. Er was ook vrijwel niets te koop. Met wat gekregen spullen kwamen ze er langzamerhand weer bovenop.
Op de foto rechts: ons "huis aan de Dijk" na de beschietingen.
Maar het belangrijkste vonden ze dat we het allemaal overleefd hadden.
Nu nog even een leuke anekdote: Later op de dag hadden de Canadezen een rustpauze. Ze stonden met tanks o.a. naast ons paviljoen en ik kreeg een beker thee van een van hen, toen plotseling het schieten weer begon. De soldaat sprong in de tank en ik kreeg de hele beker thee over mijn laatste schone schort!
Die nacht daarop bleven we nog in de kelder voor het geval de Canadezen weer teruggeslagen zouden worden.
Maar dat gebeurde gelukkig niet.
Het dansen op straat begon!