woning Dahliastraat5 kldoor Michiel Bussink

Tot zijn deportatie woonde hij aan de Dahliastraat 5:

naam geboren te datum overleden te datum
Hendrik Uittien Brummen 16-09-1898 Kamp Vught 10-08-1944

Uittien als docent

Hendrik Uittien 

"Een zachtmoedige, intelligente botanicus die zijn rug recht hield"

"Na vier weken mocht ik luchten, een kwartiertje, bijna elke dag. Ik wist niet wat ik allemaal rook: wittte klaver! (....)
Gelukkig ben ik er aan gewend om binnen te zitten. Men went heel vlug aan alles. Thuis zal ik dus ook wel weer wennen, al zal ik heel lui zijn, na al deze rust".

Onder de op het briefpapier voorbedrukte geboden van de Polizeigefängnis Haaren, Noord-Brabant, schreef Hendrik Uittien op 28 juli in duidelijk potloodschrift deze zinnen. Dertien dagen later werd hij in Kamp Vught gefusilleerd, samen met 22 andere medewerkers van de illegale krant Trouw.

Hendrik Uittien (1898-1944) was een gerespecteerde, productieve en veelzijdige wetenschapper.
Als gepromoveerd plantkundige schreef hij smakelijk en humoristisch over planten, biologie, volkscultuur, taal- en streekgeschiedenis. Grondig onderlegd, met dank aan zijn verzameling eeuwenoude kruidboeken en zijn kennis van de klassieken: hij was een "polyhistor", misschien de reden dat hij door zijn familie "Oom Polly" werd genoemd. Ook nu nog zijn zijn verhalen over plantennamen en streekgerechten leuk en leerzaam om te lezen.
Alleen al de titels maken nieuwsgierig: "Botaniseren in de kerk’ (in 1935 verschenen in een bundel voor Jac. P. Thijsses 70e verjaardag), "De legende van de Gelderse Roos", "Zonderlinge plantennamen – het raadsel van Plinius" en "Nix is goed voor de ogen".

Uittien werd in 1926 leraar aan de Koloniale Landbouwschool in Deventer, waarna hij aan het Pothoofd ging wonen. Tussen 1933 en 1937 woonde en werkte hij (weer) in Utrecht tot hij opnieuw leraar werd aan de Koloniale Landbouwschool en een woning aan de Dahliastraat op De Worp (ten westen van de IJssel) betrok. Zowel internationaal, landelijk als lokaal was hij bestuurlijk actief. In Deventer was hij bijvoorbeeld bestuurslid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor landbouw en plantkunde. Hij werkte mee aan verschillende tentoonstellingen, over bijvoorbeeld historische plantkundige en geneeskundige boeken in de Atheneumbibliotheek (in 1933) en over "Onze voeding in dezen tijd" op Nieuw Rollecate in 1941. In de oorlog, tot aan zijn dood, was hij voorzitter van de Deventer afdeling van de Koninklijke Natuurhistorische Vereniging (KNNV).

Uittien interesseerde zich niet voor politiek – hij stemde altijd blanco – totdat de opmars van de nazi’s in Duitsland en de NSB in Nederland zijn ogen openden. Hij gaf zijn blanco-stemmerij op, maar stak ook na mei 1940 zijn anti-nazistische houding niet onder stoelen of banken: hij kreeg al snel ruzie met een NSB-collega-leraar op Koloniale Landbouwschool. In juni 1941 hield Hendrik Uittien een kritische en erudiete lezing op Rijksuniversiteit Utrecht, waar hij medewerker was aan het Botanisch Museum en Herbarium. "Vrijheidszin en verdraagzaamheid, de edelste noem ik ze, omdat zij het meest het menselijk geluk, respectievelijk het eigene en dat van de naaste bevorderen". Er was volgens Uittien behoefte aan individuen die ook geestelijk "niemands meester, niemands knecht" durven te zijn.

Trouw tot in den doodNiet lang nadat hij zijn Utrechtse rede hield, kreeg Uittien flinke mot met zwarthemden in zijn huis aan de Dahliastraat omdat hij – vanwege de verjaardag van koningin Wilhelmina - binnenshuis met een oranje das rondliep. NSB-ers belegerden zijn huis, met een grote volksoploop en een kloppartij als gevolg. Voor de bezetter was nu de maat vol: Uittien werd vanwege zijn "tartende houding" ontslagen als leraar. Tot zijn genoegen: het departement waaronder zijn school viel, zorgde voor een gunstige wachtgeldregeling. Nu kon hij zich met nog meer energie wijden aan het opvangen van oorlogsberichten via de radio, het illegaal verspreiden van geschriften én zijn botanische werk.

Vanaf 1943 verspreidde Uittien het verzetsblad De Ploeg, opgericht door medische studenten van de Groningse rijksuniversiteit, en de orthodox-protestantse verzetskrant Trouw. Ook zijn oud-collega van de Koloniale Handelsschool, Steven Bastiaans, was betrokken bij de verspreiding van Trouw. Aan het Muggenplein in Deventer werd een deel van de oplage van Trouw gedrukt door drukker Overeem. Per keer zo’n 15.000 exemplaren, die in bundels van vijfhonderd stuks elders in de stad door de verspreiders, waaronder Uittien, in ontvangst werden genomen.

In Uittiens brief van 23 januari 1944 aan collega-botanist Van Dijk, stapt hij na twee kantjes plantkundige discussies tot slot over op het onderwerp oorlog. Om af te sluiten met: "Elke dag zonder bom, kogel of arrestatie is er één dichter bij de vrijheid".  Zou Uittien iets hebben voorvoeld? Vijf dagen later werd hij, net als zeven andere Overijsselse verspreiders van Trouw, gearresteerd vanwege zijn betrokkenheid bij de illegale krant. Hij komt terecht in het huis van bewaring in Arnhem en wordt een paar dagen later naar de SD-Polizeigefängnis in Haaren in Noord-Brabant overgebracht en later naar Kamp Vught. Eens in de maand mocht Uittien een brief schrijven. Onder de voorbedrukte "Auszug der Lagerordnung" van der Lagerkommmandant volgde een vaak optimistische tekst. "Beste allemaal. Veel dank voor de heerlijkheden. Maar het is alles weelde hoor, honger lijd ik niet". Tussen de regels door blijkt dat zo heerlijk het leven niet altijd was. Hij wordt, samen met drieëntwintig medeverspreiders van Trouw, op 5 augustus 1944 ter dood veroordeeld en op 10 augustus wordt hij gefusilleerd. Zie rechts de pagina uit de Trouw met het bericht over de 23 gefusilleerden.

"Nooit zal ik die dag vergeten, toen ik op het laboratorium hoorde dat in de krant – wie las dat vod nog in die tijd – stond dat Uittien gefusilleerd was. Het drong eerst niet goed tot mij door. Het kon niet waar zijn". Zo begint het In Memoriam dat Uittiens beste vriend en collega plantkundige Joseph Lanjouw in 1949 publiceerde. "Koud en gevoelloos stond daar het bericht, van een leugenachtige argumentatie voorzien, dat men ook Uittien, die zachtmoedige, gevoelige, intelligente man had vermoord".

Over Uittien als plantkundige

Hendrik Uittien werd geboren in Brummen en ging na zijn gymnasium A en B in Zutphen, in Utrecht geneeskunde sturen, om na één jaar over te stappen op plantkunde. Vervolgens was hij assistent systematische plantkunde, conservator bij het Botanisch Museum en Herbarium in Utrecht, promoveerde in 1929 aan de Rijksuniversiteit Utrecht op het proefschrift Ueber den Zusammenhang zwischen Blattnervatur und Sprossverzweigung.

Cover de Volksnamen van onze plantenHij deed veel botanisch onderzoek, onder andere naar tropische planten, waarvoor hij ook verbleef aan onderzoeksinstituten in Parijs, Londen, Kew en Brussel. Hij was lid van de internationale nomenclatuurcommissies, correspondeerde met botanici van over de hele wereld en ontdekte af en toe ook nieuwe plantensoorten. Uittien was een van de pioniers van het eerste Nederlandstalige standaardwerk over planten, Flora Neerlandica, al mocht hij de – vanwege de oorlog uitgestelde - verschijning in druk in 1948 niet meer meemaken.

Behalve botanische, schreef hij ook "folkloristische" - tegenwoordig zouden we zeggen "cultuurhistorische" - verhalen over Nederlandse planten en plantennamen. Je zou dat als een vorm van popularisering van natuurstudie kunnen noemen. Maar Uittien was niet alleen een studeerkamergeleerde. Hij bracht zijn historisch kennis in de praktijk door de aanleg van zijn Middeleeuwse tuin achter zijn huis aan de Dahliastraat in Deventer, inclusief Middeleeuwse tuinbank. Vanuit het hele land kwamen plantkundige studenten op excursie om Uittiens Middeleeuwse tuin te bewonderen, meestal gecombineerd met plantenexcursies langs de IJssel.

Ook in de oorlog bleef Uittien contact houden met de bekende collega-plantkundigen van die tijd, in binnen en buitenland. Zo kreeg hij bijvoorbeeld een verzoek van Jac. P. Thijsse, overgebracht door een briefje van Jacob Heimans (zoon van Thijsses Verkade-boekjes-compagnon Eli Heimans).
Vanwege de voorgenomen kanalisatie van de IJssel was Thijsse bang dat de zeldzame bes-anjelier (Cucubalus), bedreigd werd.
"Misschien wil je zo vriendelijk zijn deze en eventueel nog andere goede groeiplaatsen van deze plant en nog van andere belangrijke soorten van de IJsselijken waarvoor gevaar te dichten is, nauwkeurig voor Thijsse op een kaart aan te geven". Heimans sluit de brief botanicus in oorlogstijd13aan met een ironische noot: "Op de jaarvergadering de vorige week is je angst in het bestuur van de Nederlandse Botanische Vereeniging te worden gekozen, bijna verwezenlijkt".
Ook al was Uittien niet de voornaamste kandidaat, hij bleek toch heel wat stemmen te hebben gekregen.

Uiteindelijk ontkwam ook het wetenschappelijke botanische werk niet aan de impact van de oorlog: uit brieven blijkt dat Uittien, als lid van verschillende plantkundige commissies, zich verzette tegen toelating van leden die blijkbaar als "fout" te boek stonden. Waar de andere leden zich veelal opstelden als "burgemeester in oorlogstijd", bleef Uittien volharden in zijn verzet.

© Michiel Bussink

Michiel Bussink heeft over een biografie geschreven over Hendrik Uittien, genaamd Botanicus in oorlogstijd.
Het boek is onder meer te koop bij Praamstra te Deventer en kost € 24,95.